Veel voorschriften maken het veelal niet veiliger. Soms worden die voorschriften gezien als irriterende bureaucratie en leveren zij juist een averechts effect op.
Een voorbeeld
De arbowetgeving vraagt om een beoordeling van de aard, mate en duur van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen (Arbobesluit). Deze bepaling wordt in de praktijk vaak ingevuld door ook daadwerkelijk het blootstellingniveau te bepalen. Hiervoor wordt dan gebruik gemaakt van geschikte genormaliseerde meetmethodes of erkende schattingsmethodes. Voor werksituaties waarin met zeer veel verschillende stoffen wordt gewerkt is dat een hele klus. Denk daarbij aan laboratoria (en bepaalde productiebedrijven) waar honderden verschillende stoffen aanwezig zijn.
Uit die metingen of schattingen ontlenen we vervolgens het gevoel dat het goed zit, terwijl dat vaak niet het geval is. In metingen en in schattingen zit namelijk een zeer grote onnauwkeurigheid. Bij de schattingsmodellen soms wel tot een factor 100.
Je moet je het volgende daarbij voorstellen. Je rijdt binnen de bebouwde kom netjes 45 km/uur en wordt door de politie aangehouden. Hoe hard rijdt u? U zou dan naar eer en geweten kunnen antwoorden: 45 km/uur, maar gelet op de onnauwkeurigheid in de meter zou het ook ca 5 km/uur of 450 km/uur kunnen zijn. Met zo’n spreiding kun je niet veel.
Bovendien wordt bij de grenswaarden waarmee we de resultaten vergelijken geen rekening gehouden met synergie: veel stoffen versterken elkaar in hun negatieve werking op het lichaam.
De vraag is bovendien om in bepaalde situaties dat meten wel zinvol is. Laboratoria zijn plaatsen bij uitstek waar zeer goede beschermende voorzieningen aanwezig zijn. Wanneer deze goed werken en hun goede werking door frequente controle geborgd is, is de blootstelling al tot zeer lage niveaus teruggebracht. Een voorbeeld van zo’n voorziening is de zuurkast. Met goed werkende zuurkasten waarin al het werk met de gevaarlijke stoffen plaatsvindt, heeft het per stof beoordelen van een mogelijke blootstelling geen toegevoegde waarde: er kunnen immers geen stoffen uit de zuurkast treden de werkruimte in. Wel moet, zoals gesteld de zuurkast goed werken, moet die goede werking geborgd en moeten de medewerkers op een juiste wijze met die zuurkast werken, maar dat spreekt voor zich.
De microbiële wereld
In de microbiële wereld wordt ook niet voor elk soort micro-organisme apart de blootstelling vastgesteld. Wanneer met gevaarscategorie 2 of 3 micro-organismen wordt gewerkt, mag ervan uit gegaan worden dat de biohazard kast (IIa of IIb) daarvoor voldoende protectie biedt. Binnen zo’n gevaarsklasse verder differentiëren en aan de buitenzijde van de kast per micro-organisme gaan meten of schatten hoe groot de blootstelling is, heeft dan geen toegevoegde waarde en wordt dan ook niet gedaan.
Ik verbaas mij erover dat deze zeer praktische en afdoende insteek vanuit de microbiologische laboratoria niet over genomen is in de chemische laboratoria en dat om de blootstelling te beoordelen veelal gekozen wordt voor het meten (of schatten) van de concentraties en niet voor het beoordelen van de protectiemiddelen. Dat laatste kan vaak veel efficiënter zijn.
Regelruimte en de praktijk
Bedrijven hebben een belangrijke regelruimte om invulling te geven aan de naleving van de wetgeving. In de praktijk is dit soms lastig. Dit kan door bijvoorbeeld onvoldoende kennis bij bedrijven en ook soms bij controlerende instanties. Die laatste kan dan de wettelijke tekst heel letterlijk gaan nemen en daarop gaan handhaven. Maar zoals de Engelsen zeggen, het gaat om de ‘spirit of the law’ en niet om de letterlijke tekst. Anders kan dat leiden tot bureaucratie zonder toegevoegde waarde.
april 2015